Kleding

Er was een groot verschil tussen arm en rijk. Rijke mensen hadden mooie kleren. Kragen, geborduurde mouwen, fluweel. Arme mensen droegen eenvoudige kleren met sobere kleuren. Vaak droegen ze nog een doek of ander hoofddeksel.
Kinderen van rijke ouders werden vaak gekleed als volwassenen. Zeker als ze geschilderd werden...
Huizen

Arme mensen in Ruurlo woonden in eenvoudige hutten. Gemaakt van plaggen, leem en hout. Soms half in de grond verscholen. Verwarming was er niet. De dieren stonden dichtbij het woongedeelte. Stenen huizen waren nog zeldzaam. Slechts een paar huizen in het dorp of eentje bij een rijke boer. Ook het kasteel en de kerk waren natuurlijk al van steen.
In huis hadden de mensen maar weinig bezittingen. Een bed, wat kookgerei (koper en tin), een paar borden, soms een paar stoelen. In het kasteel was de inrichting mooier. Maar lang niet zo luxe als je zou denken!
Beroepen in het dorp

Iedereen was eigenlijk boer in Ruurlo. Iedereen had vee en een stukje land. Voedsel en kleding maakte je vaak zelf. Echte beroepen waren er nog nauwelijks. Naast de kasteelheer was er in Ruurlo een brouwer, een smid, een dokter (chirurgijn), een bakker, een richter, een koster en een dominee. De echte gespecialiseerde beroepen, zoals de drukker, vond je alleen in de grote steden, zoals Deventer en Zutphen.
Schoolgaan

In Ruurlo bestond nog geen dorpsschool. Kinderen moesten werken. Alleen rijkere kinderen konden leren. Dat was vaak op een kostschool, waar je 's avonds overbleef. Heen en weer naar Ruurlo kostte teveel tijd. Bijna alles moest je lopend doen. Alleen de rijke mensen hadden paarden.
Ik ging waarschijnlijk naar de kostschool in Lochem of Zutphen, de enige scholen in de buurt. Nederland had nog niet eens een universiteit. Een Reurlse leeftijdgenoot van me, Hendrik ter Haar, studeerde daarom in Leuven, België.
Ik was één van de weinige mensen die kon schrijven in Ruurlo! Als ze iets moesten ondertekenen, zetten ze een kruisje of tekeningetje, een 'mark'.
Het zware leven in oorlogstijd
Het tijdperk waarin ik leefde was een moeilijke periode. De Tachtigjarige oorlog heeft veel ellende betekend voor de Achterhoek en dus ook Ruurlo. Ruurlo was op een gegeven moment bijna uitgestorven. Veel boeren vluchtten naar Lochem. Maar ook daar was je niet veilig. Hoewel er in Ruurlo zelf niet is gevochten, trokken staatse en Spaanse troepen steeds plunderend door de streek.
Brief van JoostHet is de winter van 1590. In een brief vraag ik om vrijstelling van belasting voor de zes of zeven overgebleven inwoners van Ruurlo. Ze zijn uitgemergeld en aan de bedelstaf geraakt. Tot overmaat van ramp hebben onweer en hagel hun oogst verdorven, terwijl er door gebrek aan paarden al zo weinig land in gebruik is. Ook de appel- en eikebomen hebben geen vrucht gegeven. De Ruurloërs moeten de paarden bij Lochem onderhouden, maar ook daarvan vraag ik om ontheffing. |
De Marke van Ruurlo
Ruurlo had nog geen burgemeester of een gemeenteraad. Je kon niet stemmen op politieke partijen. Ik was door geboorte de belangrijkste persoon in het dorp, samen met de geërfde boeren. Dat waren boeren die "vrij" waren en eigen grond hadden. Er waren ook "horigen", mensen die een heer toebehoorden en meewerkten op het land of zelf een stukje grond pachtten. Ze waren horig aan mij of de hertog van Gelre en dat ging van vader op zoon.
Ons 'bestuur' heette de Marke. Samen met de ge-erfde boeren zorgden we voor alle gemeenschappelijke zaken. Ik was de erfmarkerichter, net als mijn vader en nakomelingen. Als we een stukje gemeenschappelijke grond verkochten, dan maakten we een verkoop-acte.
In het Markeboek van Ruurlo, tegenwoordig te vinden in het Rijksarchief in Arnhem, vind je een voorbeeld van zo'n acte (zie hieronder). Hij is uit 1579, van mijn broer Jacob van Heeckeren en een heel stel ge-erfde boeren. Veel van de Ruurlose namen kom je nu nog tegen: Elschot, Vente, Berenschot, Lindenschot, Nijenhuis, Gotink, Ter Haar, Rijkenbarg, Ribbers, Lievestro, Ten Winkel.
Helaas zijn de zegels die aan de acte hingen, verloren gegaan.