Ick, Joest van Heeckeren
Mijn familiewapen. En jouw wapen?
Dit is mijn familiewapen. Het is geel, met een rood kruis. Hieronder kun je je eigen fantasiewapen tekenen. Je kunt de kleuren en de dikte van je potlood instellen. Probeer het maar!
Mijn jeugd

Ik ben geboren in 1546. Ik had een gelukkige jeugd. Ik dwaalde vaak door de bossen rond Roderlo. Ik speelde met onze honden, klom in de bomen, maakte hutten. Ik schoot met zelfgemaakte pijl en boog op konijnen. Je moest altijd wel oppassen voor de grotere dieren. Niet voor de vossen, die waren schuw. Maar voor de wolven was ik bang. Die konden je zo gemeen aankijken. Ik was ook bang voor het moeras bij Zieuwent. Daar kon je verdrinken en ’s nachts spookte het er, zei men. Toen ik groot was, had ik juist veel moed.
Mijn opa Berend

Ik ging vaak vissen en jagen bij mijn grootvader. Die heette Berend van Hackfort. Hij was een grote sterke man. Ik logeerde graag bij hem op zijn kasteel bij Vorden. Mijn moeder bracht me er dan heen. Soms te paard, maar meestal te voet. Het was maar twee uur lopen van hier, over Medler door de bossen. Van hem heb ik heel veel geleerd. Over de natuur, de namen van de planten en de dieren. Of hoe je je als ridder moest gedragen. En hoe je moest vechten. Of wat er allemaal in de wereld was te zien. Ik ging ook vaak logeren bij mijn grootmoeder Aleid van Keppel, in Zutphen. Haar man, mijn grootvader Jacob van Heeckeren, heb ik helaas nooit gekend.
Mijn huis

We woonden afwisselend in Roderlo op het kasteel en in Zutphen, maar gingen ook vaak naar de Nettelhorst, dat lag tussen Lochem en Borculo, en Ruurlo.
Ik kwam uit een groot gezin. Ik had twee broers en tien zussen. Er was altijd wel iemand waar ik mee kon spelen. Ik was namelijk een van de jongsten thuis. Ik werd best wel verwend. Het was altijd gezellig op het kasteel, ook al leefde ik in oorlogstijd. Mijn grote broer Jacob werd kasteelheer toen mijn vader stierf in 1562. Nettelhorst werd het huis van mijn broer Evert. Ik ging in het grote huis van grootmoeder Aleid in Zutphen wonen. Maar ik had ook nog een huis aan de Berkel bij Lochem: Diepenbroeck. Jacob leerde mij veel over hoe je het land bestuurde. Hij verbouwde het kasteel. Hij heeft de grote toren van het kasteel gebouwd (1572). Ik keek heel goed hoe de vaklieden de toren maakten. Toen mijn oudste broer overleed, werd ik de kasteelheer (1580). Dat sprak voor zich.
Mijn vrouwen en kinderen

Ik ben drie keer getrouwd geweest. Ik heb al mijn vrouwen ook overleefd. Zij waren mij allemaal even lief: Agnes, Jasperina en Henrica. Zij hebben mij maar liefst zeventien kinderen geschonken. Veel kinderen stierven toen ze nog jong waren. We hadden nog niet zulke knappe doktoren en medicijnen als tegenwoordig. We hebben er steeds veel verdriet om gehad. Mijn eerste vrouw Agnes was het mooiste meisje van de streek. Dat ik haar mocht trouwen (in 1572), is één van de mooiste dingen die mij in mijn leven zijn overkomen. We leerden elkaar al vroeg kennen. Mijn laatste vrouw, mijn lieve Henrica van Bevervoorde, heb ik in 1614 in de Dorpskerk begraven op een ereplaats, vlak bij de kansel. Zij heeft veel zorgen gehad over onze gestorven kinderen. Ze is van verdriet gestorven.
Ruurlo in de Tachtigjarige oorlog

Mijn vader Evert heeft veel gedaan voor het dorp. Dat vond hij onze ereplicht. “Een Van Heeckeren bekommert zich om het dorp”, zei hij vaak. Hij heeft de kerk laten uitbreiden met een zijbeuk aan de noordkant, vlak voordat hij stierf. Zo konden er veel meer mensen in de kerk. Maar er kwamen steeds minder mensen. In 1584 kregen we te horen dat onze held in de strijd tegen Spanje, Willem van Oranje, was doodgeschoten in Delft. Daar schrokken we enorm van. De strijd tegen Philips de Tweede van Spanje ging daarna gelukkig gewoon door. Het ging om de vrijheid van de Verenigde Nederlanden!
En dat hebben we geweten, die strijd! Onze streek, de Graafschap, werd wel de aller-ellendigste provincie van Nederland genoemd in die tijd. Door de oorlog werd bijna alles vernield. Ik heb de Roderloërs zo goed en zo kwaad als dat ging altijd beschermd tegen de Spanjolen. Toch sloegen veel mensen op de vlucht, naar de stad. Lochemers gaven de vluchtelingen asiel in hun huizen. De Spanjaarden hebben veel boerderijen in brand gestoken. Op een gegeven moment was het dorp zelfs bijna verlaten. Het land werd niet meer bebouwd. Mensen waren bang. Bang voor soldaten en dieven, die rovend door het platteland trokken. Er woonden toen nog maar zeven mensen in Roderlo, onder wie ikzelf. Ik wilde niet weg. Ik moest passen op het kasteel en onze landerijen, vond ik. Dat was toen al meer dan 150 jaar familiebezit. Ik was toen negen jaar heer van het kasteel. Zodra het rustiger werd in de oorlog (rond 1604), heb ik direct gewerkt aan het herstel van het dorp. En wat hebben wij gevochten tegen de wolven en verwilderde honden, die bezit hadden genomen van het bos! De mensen waren er erg bang voor. Ik leidde dan de jacht.
Mijn familie heeft zelf gevochten tegen de Spanjaarden in de Tachtigjarige oorlog. Van mijn acht zonen zijn er vijf gesneuveld op het veld. Als luitenant of vaandrig stierven ze in Zeeland (Sluis, Damme, Oostende). Daar heb ik veel verdriet van gehad. Maar ze stierven voor onze vrijheid. Dat je al je zonen overleeft, is niet zoals het hoort.
Filmpje over Tachtigjarige oorlog
Kijk hier naar een korte film over de beeldenstorm, Filips II, hertog Alva, Willem van Oranje en de Tachtigjarige Oorlog.
Dorpskerk

Ik was ook “opperkerkmeester” van de Dorpskerk. Ik regelde het onderhoud van de kerk, voor de klokken, de toren, voor de aanstelling van de dominee en de koster. De Dorpskerk was in mijn jeugd een katholieke kerk. In 1598 kwam de eerste protestantse dominee in Roderlo. Daarvoor was bijna iedereen in Roderlo katholiek. Die dominee heette Johannes Wigelius. Ik kon goed met hem opschieten. Helaas ging hij snel weer verder, naar Groenlo.
Ik kon eigenlijk met alle dominees die kwamen wel opschieten. Ik had er geen probleem mee dat we van katholiek ineens protestants werden. Katholiek waren de Spanjolen. Dus werd bijna iedereen in het dorp protestants. Zo van de ene op de andere dag. We hebben na een tijdje de kerk van binnen helemaal opnieuw ingericht. De beelden weggehaald, de altaren weggebracht. Best wel jammer. Als kind vond ik die beelden heel mooi. Maar het moest van de kerkleiders uit Zutphen. Ze waren er erg streng in.
Eén dominee hebben we ook nog moeten ontslaan. Dat was dominee Meilinck. Die bleek remonstrants. Hij preekte over dingen waar andere mensen het niet mee eens waren. Ik had er niet zoveel van gemerkt, maar goed, de mensen van de kerk hebben me uitgelegd dat ie moest gaan. We kregen een goede man terug, dominee Caesarius. Ik heb hem nog persoonlijk goedgekeurd. Daar had ik als kasteelheer ook recht op, vond ik zelf.
Geboorte en sterven
Mijn leven valt in een tijd waarover je het vast wel eens op school hebt gehad. In het jaar dat ik geboren werd (1546), overleed Maarten Luther. In het jaar dat ik stierf, in 1619, werd Johan van Oldebarneveld onthoofd.
Ik heb het kasteel nagelaten aan mijn dochter Agnes. Zij trouwde met Wigbold de Rode van Heeckeren, een ver familielid.